Grameer in WO II
Het mag een wonder worden genoemd, dat de Grote Klok van de Sint-Servaas, op 21 juni 1515 door de gebroeders Willem en Caspar Moor gegoten in de tuin van de voormalige Proosdij van Sint Servaas (het huidige klooster van de Zusters Onder de Bogen), nog bestaat. Zonder twijfel heeft Sint Servaas niet alleen het geloof beschermd, maar ook zijn Grote Klok. Zelfs toen die in 1850 een barst opliep, werd opgelapt maar desondanks een aanzienlijk deel van haar klankkleur verloor, werd zij niet omgesmolten; integendeel, zij kreeg de koosnaam Grameer en steeds als haar gebarsten geluid over stad en omgeving galmde, werd daar allerwegen met ontroering naar geluisterd.
Vanaf de uitvinding van het bronzen kanon in de vijftiende eeuw ontsnapten kerkklokken en andere bronzen voorwerpen slechts zelden aan bezetters op zoek naar oorlogsbuit of als betaling van oorlogsschatting. Ook in Maastricht vielen vele klokken ten prooi aan veroveraars zoals de Franse koningen Lodewijk XIV in 1673 en Lodewijk XV in 1748. De Grote Klok kon echter worden gered, voor 1795 vanwege haar machtige eigenaar, het autonome, rechtstreeks onder de keizer van het Heilige Roomse Rijk der Duitse Natie ressorterende Kapittel van Sint Servaas en in 1795, omdat Maastricht onmiddellijk bij Frankrijk werd ingelijfd.
De Duitse bezetting van het neutrale België in 1914 liet de oude gewoonte klokken als oorlogsbuit om to smelten in kanonnen, weer herleven. Maastricht, dat zich verwonderd en dankbaar in de ogen had gewreven dat het in augustus 1914 niet bij de oorlog was betrokken, werd overstroomd met Belgische vluchtelingen en gewonde Belgische, Franse en Duitse militairen. Zij verhaalden van de verschrikkingen van de oorlog, met name van de terreur van het Duitse leger en zijn rooftochten van klokken en andere metalen.
Met angst en beven keek Europa in de jaren 1930 naar Nazi- Duitsland, waar Adolf Hitler alle in zijn boek 'Mein Kampf' geuite dreigementen een voor een aan het inlossen was. Het neutrale Nederland, dat al anderhalve eeuw geen oorlog meer had gekend, kwam redelijk laat tot het inzicht, dat, als er een nieuwe Wereldoorlog zou uitbreken, het land bijna zeker de dans niet meer zou ontspringen. De bezetting van het gedemilitariseerde Rijnland, de Anschluss van Oostenrijk, de afgeperste 'overname' van Sudetenland en vervolgens van Tsjechië hadden veel zorg gebaard maar nog niet tot directe maatregelen geleid. Eigenlijk kwam de regering pas in beweging na de plompe inval van de nazilegers in Polen op 1 september 1939. Tot de maatregelen die, als direct gevolg van het nietsontziende bombardement van Warschau werden genomen, behoorden het beveiligen van monumentale gebouwen (zoals bij voorbeeld het leggen van betonnen vloeren boven de Keizerzaal in de Sint-Servaas en op de zolder van het Stadhuis) en de inventarisatie van het Nederlandse klokkenbezit. Deze had tot clod dat aan de klokken een bepaalde waarde zou worden toegekend, waarna de hoofdletter M van 'Monument' op de klok werd geschilderd en aan de eigenaar een document in vier talen - Nederland was immers neutraal! - werd verstrekt met de tekst:
`De Nederlandsche Regeering heeft een zeer beperkt aantal klokken, als historische gedenkstukken van de grootste beteekenis, van vordering vrijgesteld en rich' tot de bevelhebbers der militaire macht van andere mogendheden het dringend verzoek deze met een M gemerkte klokken eveneens te sparen'.
De formulieren werden ondertekend door de ministers van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen en van Defensie.
Nog in september 1939 stuurde de Inspecteur voor Kunstbescherming Dr. J. Kalf aan de burgemeesters van de Nederlandse gemeenten een circulaire, waarin hen werd verzocht opgave te doen van alle klokken die zich in hun gemeente bevonden en de middellijn daarvan op te geven. Op basis van de opgaven werd vervolgens een berekening gemaakt van het totale klokkenmetaal, waarna een vorderingspercentage werd vastgesteld. Ene Dr. van der Elst te Utrecht, vele jaren lid van de Klokken- en Orgelraad, zorgde voor de volgende schifting en de aanbeveling tot behoud van:
- alle oude carillons;
- alle klokken van voor 1500;
- alle klokken gegoten door de gebroeders Francois en Pierre Hemony (zoals die van het carillon in het Maastrichtse Stadhuis);
- een nader te bepalen deel van de klokken, gegoten door Geert van Wou tussen ongeveer 1480 en 1520;
- zoveel mogelijk alle klokken uit de periode 1500 tot 1801, met dien verstande dat tenminste een klok per gieter zou
worden gespaard.
Het college van burgemeester en wethouders van Maastricht en de door hen belaste ambtenaren van Cultuur hebben vervolgens in de zes maanden voor de Duitse inval op 10 mei 1940 hun huiswerk zo slecht gemaakt, dat bij de inval slechts een Maastrichtse klok was voorzien van de hoofdletter M en in het bezit was van het vrijwaringsdocument, namelijk een van de twee klokken van klokkengieter Plumere uit ca 1680 van (ik citeer) `de thans protestantsche St. Janskerk' (einde citaat). Daarvoor had de Hervormde Gemeenschap, met directe banden in Den Haag, zelf gezorgd. Ook in de periode mei 1940 tot augustus 1941, toen het oude stadsbestuur nog op het kussen zat en min of meer ongestoord kon functioneren, werd aan het 'klokkenfront' totaal geen actie meer ondernomen...
Intussen zat de inspecteur voor de Kunstbescherming met de handen in het haar. Er waren in Nederland 74 carillons die voor bewaring in aanmerking kwamen, waarmee al de helft van het totale reddingspercentage aan klokkenspijs was bereikt! Men besloot alsnog 22 'jongere' carillons op te offeren en verder zag men af van het redden van een klok per klokkengieter, hetgeen nogmaals 250 klokken letterlijk het "leven" kostte.
Op 10 november 1942 schreef de Commissaris der Provincie Limburg, mr. Max graaf de Marchant et d'Ansembourg, aan alle burgemeesters en aan de bisschop van Roermond, monseigneur Guillelmus Lemmens, dat de Duitse bezetter en meer in het bijzonder de 'General-Kommissar für Finanz und Wirtschaft' had besloten (ik citeer) "dat de kerkklokken spoedig zullen worden overgenomen. Het is de bedoeling, dat in iedere gemeente een klok blijft; voor de grootere gemeenten zal het behoud van enkele meer worden toegestaan. De zogenaamde M-klokken vallen buiten deze voorschriften" (einde citaat). De commissaris der provincie benadrukte, (ik citeer) "dat het doorvoeren van deze maatregel -hoe betreurenswaardig ook- geen aanleiding mag worden voor ongewenschte betoogingen en incidenten" (einde citaat). In de brief aan de bisschop voegde De Marchant daaraan nog toe (ik citeer): "In het belang van de handhaving der openbare orde, zou ik het op prijs stellen, indien Uwe Hoogwaardige Excellentie tevens de aandacht van de onder Uwe leiding staande geestelijkheid hierop zoudt willen vestigen" (einde citaat).
NSB-burgemeester mr Louis Peeters, sinds 15 oktober 1941 in functie en wel conform de nieuwe bestuursfilosofie van de bezetter zonder gemeenteraad en zonder wethouders (en ook zonder gemeentesecretaris Kallen die zich ziek had gemeld), liet er geen gras over groeien en zag kans in acht dagen 'minutieus onderzoek' te doen. Op 19 november schreef hij de commissaris der provincie (afd. Algemeene Dienst, nr 57), (ik citeer): (...)
"mij is gebleken, dat, indien tot vordering van kerkklokken wordt overgegaan, de navolgende klokken in elk geval voor Maastricht behouden dienen te blijven:
- De groote klok van St. Servaas, diameter 221 cm., afkomstig van de Gebr. Moers (ca. 1500).
- Een klok van Plumere in den St. Janstoren (17e eeuw); in dezen toren hangen 2 klokken van Plumere, waarvan een bereids als M-klok is aangemerkt.
- Drie klokken der St. Matthiaskerk van Petit (17e en 18e eeuw), diameter 126, 87, 69 cm.
Eveneens dienen om hun bijzondere klankwaarde behouden te blijven:
- De 4 in den kerktoren Basiliek hangende klokken [van Goulard, 19e eeuw, diameter 155, 126, 105, 78 cm.
Tenslotte wordt eveneens prijs gesteld op het behoud van een klok in een der op den rechter Maasoever gelegen kerktorens, ten einde ook in dat stadsgedeelte eventueel over een alarmklok de beschikking te hebben. lk beschouw de bovenstaande opgave als eene, welke op minimale wijze aan redelijkheidseischen tegemoet komt. Met nadruk vestig ik er de aandacht op, dat, indien een kleiner aantal klokken dan wordt voorgesteld, gered zou worden, aan een monumentenstad als Maastricht onherstelbare schade zou worden toegebracht. Men mag niet (eraan) voorbijzien, dat monumentale klokken als de bovengenoemde een cultuurbezit vormen, dat zich slechts enkele oude beschavingscentra hebben weten te verwerven, en waarvan het behoud tot elken prijs moet worden verzekerd. Overigens zij er nog op gewezen, dat door Maastricht alleen reeds 51 klokken worden opgeofferd, hetgeen op zich zelf al een aanzienlijk cultuurverlies beteekent. Dit verlies is ook procentueel aanzienlijk hooger dan dat in kleinere gemeenten, Wier klokkenbezit vaak voor 100% beschermd zal zijn. Ten slotte moge ik er nog op wijzen, dat de lokken der O.L. Vrouwebasiliek bijzonder moeilijk te bereiken zijn, zoodat hun verwijdering ernstige technische moeilijkheden zou opleveren. Deze omstandigheid ondersteunt nog mijn bovenaangehaalde zwaarwichtige argumenten. lk zal er prijs op stellen, indien met het bovenstaande ernstig rekening zal worden gehouden" (einde citaat).
Was getekend: de burgemeester van Maastricht, L. Peeters; de gemeentesecretaris, Haanen locosecretaris.
Als steller van de brief komt alleen de 37-jarige Maastrichtenaar dr. Charles Thewissen in aanmerking, die sinds het aantreden van burgemeester Peeters 'culturele hand- en spandiensten' verrichtte bij de afdeling 'Algemeene Dienst ter Secretarie' in het Stadhuis. Per 1 augustus 1943 werd Charles Thewissen daar 'referendaris op contractbasis', per 1 januari 1944 gevolgd door een ambtelijke aanstelling. Charles Thewissen verrichtte zijn werkzaamheden geheel in de lijn van het motto dat hij zich in 1921 als zestienjarige scholier had aangemeten: Charles Thewissen, maar tevens 'C.T.' van 'Conor Tueri', 'Ik tracht te beschermen: mijn stad, mijn streek, mijn volk en het volkseigene van de cultuur'. Dat Thewissen de brief heeft geschreven, blijkt verder uit een ongedateerd briefje met de getypte opsomming van de negen te bewaren klokken, waaronder 'Charles Th.' toevoegt (ik citeer): "Gerard! [bedoeld is Gerard Panhuysen, rijksarchivaris in Limburg Js] Is het niet mogelijk bij de bepaling der alarmklokken rekening te houden met bovenstaand lijstje? Het zijn de waardevolste klokken, maar ze staan niet (behoudens een) op de C(ultuur)-lijst" (einde citaat).
De rol van rijksarchivaris Gerard Panhuysen had te maken met de inventarisatie-opdracht welke commissaris De Marchant et d'Ansembourg hem had gegeven. Hij moest een aantal archivarissen-met-kennis-van-Latijn bijeen brengen om de opschriften van de om te smelten klokken te registreren en afdrukken of foto's te maken van eventuele versieringen of reliefs in de beide Limburgse verzamelplaatsen Venlo en Maastricht. Op 3 december diende hij bij de commissaris een lijst in van vijf personen voor Venlo en elf voor Maastricht. Zij kregen een machtiging om de streng beveiligde terreinen te betreden. Nadrukkelijk had dr. Kalf enige weken eerder verklaard, dat het geen zin had hem te benaderen ten einde klokken alsnog uit te zonderen van vernietiging.
Op 1 december 1942 (of vlak ervoor of erna) ontving de NSB- commissaris de Limburgse journalisten van de uiteraard 'gelijkgeschakelde' regionale kranten van Venlo, Roermond, Heerlen en Maastricht. Bij die gelegenheid voerde Charles Thewissen het woord over de geschiedenis van Limburg, dat als oude Maasgouw al het kernland was van het Rijk van Karel de Grote. Hij besteedde ook aandacht aan de beschavingsgeschiedenis van onze streek die, ondanks nauwe betrekkingen met het Rijnland en de dichte nabijheid van de Waalse cultuurcentra haar Nederlandse karakter had weten te bewaren en dat ook zou blijven doen.